20090607

Leesgroep in Amsterdam


De mensen van leesgroepen zeggen dat ze het interessant vinden om mij in hun huis te ontvangen. Maar ik vind het interessant om in hun huizen te komen. Huizen waar ik anders nooit zou komen. Met mensen die ik anders nooit zou ontmoeten. Vandaag is het een leesgroep over Evamar in Amsterdam. De gastvrouw is een textielkunstenares. Terwijl we op de anderen wachten, duik ik met mijn handen in haar laatste kunstwerk. Stukken gehaakte wol in alle kleuren. Veel stukken. Veel kleuren, veel lengtes en diktes.

‘Vorige zomer voelde ik me niet zo lekker. Toen begon ik te haken. Ik kon niet stoppen. Ik wist dat ik hieruit mijn volgend kunstwerk zou maken,’ legt ze me uit.

Op tafel liggen ook lappen met verschillende motieven.

‘Dit is mijn woonkamer maar tegelijkertijd ook mijn atelier,’

Haar werk hangt er ook aan de muur boven de bank. De figuren zijn soms gemaakt uit zijde, soms zelfs geborduurd. Haar werk heeft poëtische titels zoals “Tegen de stroom”. Eentje heet ook “Rapsodie”. Terwijl wij over de betekenis van dat woord praten, dat in het Spaans Rapsodia heet, komen de andere leden binnendruppelen.

Er wordt wijn met zoute hapjes geserveerd. Deze groep is wat stouter dan de andere met koffie en taart. Ook hebben ze geen lijst met vragen die ze me gaan stellen. Dan laat ik me ook wat wijn inschenken en ontspan.

‘Waarom heb je dit wandkleed Muze genoemd?’ vraag ik aan de gastvrouw als we allemaal aan tafel zitten.

‘We zijn hier natuurlijk om over je roman te praten,’ zegt ze.

We lachen en drinken wijn. Iedereen introduceert zichzelf.

De man naast mij gaat binnenkort naar Burundi in Afrika. Ik vraag hem over zijn reis.

‘Maar we zijn natuurlijk hier om over je roman te praten!’ zegt hij.

‘Nog even, nog even over Afrika,’ smeek ik.

Burundi is een conflictgebied. Maar dat soort zaken is hij gewend. Al jaren reist hij naar het continent. Hij heeft zelfs in de Nederlandse Ambassade van Zuid-Afrika vastgezeten toen hij wapens smokkelde naar de ANC. Daarover wil ik natuurlijk alles horen.

Maar de voorstelronde moet door, want het is al laat en we zijn hier natuurlijk om over mijn roman te praten, zegt hij.

De vrouw naast hem heeft iets heel moeilijks gestudeerd. Dat hebben twee andere vrouwen in de groep ook gestudeerd. Daarom kennen ze elkaar. Ik stel vragen. Ik wil begrijpen wat voor studie het is. Of die ook in mijn land bestaat. Waar dient zo’n studie voor? En wat doen ze nu met die studie? Zeg maar, hoe wordt dat in de praktijk toegepast?

‘Maar we zijn hier om over je roman te praten!’ zegt de vrouw.

Toch zijn er nog drie mensen die zich moeten voorstellen. Er wordt meer wijn geschonken. Ik stel meer vragen. Het wordt laat en gezellig.

‘Maar we waren hier om over je roman te praten!’ zegt de gastvrouw terwijl ik haar boek signeer bij mijn afscheid.

‘Rapsodie,’ zeg ik.

Wij ruimen samen de lege flessen wijn op.

Mijn helderziende groenteman


Ik koop mijn groenten bij de Kurdische groenteman om de hoek. Naast verse groenten, heeft hij ook vijf soorten olijven en gefrituurde maïs die ik mis uit mijn land. Als ik bij de kassa aankom met mijn volle mand, glimlacht hij met zijn valse gebit terwijl hij mijn aankopen weegt en dingen zegt zoals `deze week gaan we weer gezond proberen te eten, hé? Succes’, waarna ik bloos. Hij verkoopt ook grote pakken wc-papier. Bijvoorbeeld 24 rollen voor €4,25. ‘Veel goedkoper dan in de Albert Heijn’. Als ik zo’n pak aanschaf, zegt hij: ‘Niet zoveel vezel eten. Het klopt niet dat het beter is voor je’.

Ik hou van mijn Kurdische groenteman. Als ik bij de Albert Heijn kom, kijkt de kassière nooit in mijn ogen. Ze laat de producten langs de scanner gaan terwijl ze met de kassière achter haar praat over haar vriendje die gisteren weer niet heeft gebeld. Ze zegt alleen dingen tegen mij als ‘spaart u postzegels?’ of ‘Bonus’ of ‘Actie’. En bovendien zegt zij hetzelfde tegen iedereen. Mijn Kurdische groenteman kijkt me in de ogen en praat alleen tegen mij en speciaal voor mij bedoelde dingen. Ook al zit het me soms een beetje dwars dat hij helderziende is.

Gisteren stond er een grote Hollandse man voor mij voor de kasse met een grote mand vol groenten en fruiten. Hij had zijn karretje met zijn baby achter mij laten staan. Het was een hip karretje met van die grote wielen, zo’n karretje als je wel eens ziet in de etalage van een geboortewinkel. Het baby’tje was helemaal bedekt met een beige kap. Dus eigenlijk kon je niet zo goed zien of er een baby in lag of een boodschappentas van de Albert Heijn.

‘Kun je hier pinnen?’ vroeg de grote Hollandse man aan mijn Kurdische groenteman.

Helaas niet. Hij zou om de hoek moeten gaan pinnen. De grote Hollandse man wees naar zijn karretje en vroeg of hij dat daar eventjes kon laten staan terwijl hij ging pinnen.

‘Natuurlijk meneer. We zorgen wel voor hem’.

Toen keek ik achterom en probeerde door het luikje in de beige kap te kijken of het om een baby ging of een boodschappentas van de Albert Heijn.

‘Ja hoor. Je kunt hem meenemen. Ik zal niet tegen hem zegen dat jij het bent geweest,’ zei de Kurdische groenteman met het valse gebit, ‘als jij me daarna wat geld van de afkoopsom geef, zal ik het niet verklappen’.

Ik ben er zeker van dat zijn gebit vals is. Alle tanden staan gewoon te dicht bij elkaar, te recht, te perfect.

Agenda – Nieuws


Van 11 mei tot 15 mei nam ik deel aan schrijfsessies van Toneelgroep Amsterdam en Platformtheaterauteurs waarvoor ik geselecteerd was samen met zeven andere schrijvers. Onze mengelmoes aan scènes werd gepresenteerd in het nieuwe Rabozaal van de Schouwburg. Terwijl ik naar de acteurs luisterde, zag ik in gedachten de scènes voorbij gaan van de voorstelling ‘Rocco en zijn broers’ die de avond daarvoor op hetzelfde podium had gespeeld.

17 mei was ik uitgenodigd om voor de Spaanse literaire kring La Tertulia in Kapitein Zeppos over Evamar te praten en mijn persoonlijke ervaringen te delen. Dit was de eerste keer dat ik in het Spaans over Evamar praatte. In de vragenronde kwam ook het vertalen van het boek naar het Spaans aan bod. Daar ben ik nu mee bezig.

De beelden van Evamar zijn taalloos in mijn hoofd ontstaan. Daarna in het Nederlands uit mijn hand op papier gekomen. Ik ontdek nu dat ik Evamar niet direct uit het Nederlands kan vertalen. Ik moet eerst terug in mijn hoofd, waar de beelden zijn ontstaan, en die uit mijn hand in het Spaans op papier krijgen.

Hollandse Voorstelling


De rivier Amstel is breed. Soms duurt het eventjes voordat ik hem helemaal overgestoken ben. Als ik voor een zonsondergang stop. Of voor een volle maan. Dat gebeurt alleen op heldere nachten. Dat wil zeggen, niet zo vaak. Ook duurt het lang als de brug omhoog moet.

Gisteren ging de brug omhoog. Een rood-witte paal viel voor mijn neus. Ik was de eerste in de wachtrij. Achter mij begonnen zich auto’s, fietsers op te stapelen. Plus een tram en veel voetgangers zoals ik. Een schrille bel gaf aan dat het ging beginnen. En toen ging de grond voor mij omhoog. Omhoog de witte streep midden in de weg. Omhoog de tramlijnen. Omhoog het fietspad. Omhoog de tekening van de fiets op het fietspad. En omlaag de palen die de tramkabels vast houden. Alle palen omlaag, de balustrade omlaag, de kabels half hangend omlaag, de elektrische masten omlaag. De wereld half op zijn kop. Nederland half ondersteboven. Zoiets kan alleen in dit land, dacht ik. Autosnelweg naar de hemel.

Ik steunde mijn kin op mijn arm, mijn arm op de balustrade en zocht met mijn ogen naar de meeuw die op de elektriciteitsmast had gestaan. Waar was hij naartoe gevlogen?

Langzaam verscheen achter de autosnelweg naar de hemel, de boeg van een schip met een hoge paal. Langzaam werden vóór mijn ogen de letters van het woord BATAVIA van achter naar voren geschreven. Op het dek stond een witte plastic tafel met vier stoelen. In het midden van de tafel een bloemenpot. Toen ik de groene takjes van de bloemenpot niet meer kon onderscheiden in de verte, verscheen de boeg van een andere boot. Van achter naar voren verscheen het woord ZEBRA. Toen stopte de schrille bel. De weg zakte langzaam en daarmee werden alle stukjes van de puzzel terug gelegd op hun plek. Alles wat horizontaal moest zijn, was nu weer horizontaal, wat verticaal moest zijn was nu weer verticaal geworden. Zoals de twee houten masten die de elektriciteitskabels van de tram vasthielden. e de elket verticaal moest zijn moeZe kwamen naast elkaar staan. Precies naast elkaar met Hollandse precisie. De rood-witte paal ging omhoog. De motoren van de auto´s startten. De tram begon te rinkelen. De fietsers begonnen te peddelen. Het geluid van de wereld werd aangezet. Ik begon te lopen.

De meeuw nam zijn plaats terug op het puntje van de ene elektriciteitsmast waar hij eerder had gezeten.

Mijn eerste leesgroep


Vandaag ga ik voor de eerste keer op bezoek bij een leesgroep. Het is in een keurig huis ergens in Gouda. De nacht is koud. Ik zie de lichten van de stad bewegen in het water van de gracht. Als ik aanbel hoor ik een hond blaffen:

‘Dat is Ambar,’ zegt de gastvrouw.

Ambar loopt naast me totdat ik plaats neem aan een grote eiken tafel.

De leden van de groep zitten rond de tafel. Ze hebben mijn boek Evamar voor zich. Ze hebben dus mijn boek gelezen. Er is stilte. Elk lid heeft naast het boek een blaadje met de vragen die ze me willen stellen. Niemand zegt iets. Ze glimlachen naar mij. Ik glimlach terug. Waarom ben ik zenuwachtig, denk ik. In Brussel heb ik in het gebouw van het Europese Parlement voor meer dan vijftig mensen over Evamar gesproken. Zelfs vanaf een tribune, zelfs met een microfoon. En ik was niet bang. Waarom ben ik dan nu bang? Omdat we heel dicht bij elkaar zitten? Omdat de hond Ambar aan mijn voeten waakt voor als ik fouten maak in mijn antwoorden? Omdat ik misschien zal blozen als ik de antwoorden niet weet?

Er wordt thee en appelflap geserveerd. Ik kies de appelflap met kersen en slagroom.

‘We gaan gewoon praten zoals we altijd doen bij andere boeken. Eerst het boek uit elkaar halen. Niets van aantrekken, hoor!”

Een vrouw verklaart de structuur van mijn boek. Evamar verandert ineens in een diagram met lijnen en sublijnen. Ik eet langzaam mijn appelflap met frambozen en bedenk hoe stom ik ben dat ik zo’n diagram niet heb getekend voordat ik het boek ging schrijven.

Daarna begint de vragenronde. Om de beurt stellen ze vragen. De anderen antwoorden.

‘Zo had ik het niet gezien. Dat kan natuurlijk altijd,’ zeg ik als ik aan de beurt ben.

Het lijkt alsof ze over een ander boek praten. Gaat het nou over mijn boek? Dat boek dat op tafel ligt?

Er ontstaat een discussie over de slager van het dorpje Uranda. Ze komen er zelf niet uit. Ik luister aandachtig.

‘Maar was de slager wel of niet verliefd of Teresa? Jij moet het wel weten,’ zegt ze tegen mij.

Met mijn rechterhand aai ik Ambar.

‘Volgens mij wel,’ zeg ik, ‘maar ik weet het niet zeker’.

Ze lachen.

Ik bloos.

Halte Schouwburg


Sinds ik terug ben uit Afrika, durf ik niet meer te fietsen. Buiten vriest het. Ik kan uitglijden. De wind penetreert mijn jas als een ijsmes. Terwijl ik overdag voorzichtig daaraan wen, neem ik ’s avonds het openbaar vervoer. Dat dient ook om langzaam van mijn verslaving aan de openbaar vervoer van Afrika af te kicken. De volgepropte busjes waarin iedereen zat op te letten wanneer ik moest uitstappen en mij beleefd daarop attendeerde. De busjes waarin iedereen met iedereen een praatje hield, elkaar groette met een “C’a va? How are you?, en het beste wenste voor mijn familie als ze uitstapten.

De bussen en de trams hier hebben brede stoelen. Mijn hele kont past erop en er blijft zelfs wat over aan beide kanten. Ik hoef niet eens mijn medereiziger met mijn arm aan te raken. Ik kijk om me heen, op zoek naar oogcontact, een glimlach, een “hoe gaat het?’ Maar iedereen kijkt recht voor zich. Hoe zal ik weten wanneer ik moet uitstappen?

Een ijzeren stem kondigt de volgende halte aan. Zal dit mijn halte zijn? De ogen van de vrouw aan de andere kant staren in het niets, niet zo uitnodigend om het haar te vragen. Neonletters rijden van rechts naar links over een zwart scherm. Ik lees ‘Schouwburg”, dat we daar om 20:01 minuten aankomen. “Halte Schouwburg”, zegt de vrouwelijke robot precies twee seconden voordat we bij de halte aankomen. En ik kijk naar links door het raam en inderdaad: daar is de Schouwburg.

Hoe zou het kunnen dat de robot precies weet wanneer wij bij de halte zijn? De stem kan niet na een vast aantal minuten de naam van de volgende halte omroepen, want soms duurt het langer door de stoplicht of wegwerkzaamheden. Of drukt de bestuurder misschien op een knopje, net twee seconden voor de halte zodat de stem van de robot aanspringt? Of misschien is er een sensor in de tram die in connectie staat met een sensor in de Schouwburg en als we er langs rijden, dan voelen de sensors elkaar als de harten van twee geliefde die dichterbij komen en dan springt de robotachtige stem gelijk aan. Wat is er bedacht zodat we elkaar niets hoeven te vragen?

Ik zal het straks aan de bestuurder vragen. Hij weet vast wel hoe het systeem werkt. De haltes schuiven voorbij en ik zie ineens mijn halte verschijnen op de elektronische scherm. Twee seconden later roept de stem de naam om. Ik loop al richting de bestuurder om mijn vraag te stellen. Een glasdeur scheidt hem van mij. Ik klop op het glas, hij hoort me niet. Ik klop en zeg: ‘meneer, meneer. Ik wil iets vragen’. Hij hoort me niet. De deuren gaan bijna dicht.

Ik stap uit.

20081029

20080930

Een jaar geleden vertrok ik naar Afrika.

Acht maanden bleef ik weg. 2009 kwam ik terug.

De verhalen die ik tijdens mijn reis schreef stonden hieronder.

Nu zijn ze weg.

Ze komen terug in het boek dat ik nu over mijn reis schrijf.

20080825

Iets meer dan alleen een hommage aan de Mozambikaanse documentaire

(Gepubliceerd in het Spaans in het filmtijdschrift Antalya)

DERDE EDITIE DOCKANEMA IN MAPUTO

Het jonge Documentaire Festival Dockanema dat al drie jaar in de Mozambikaanse hoofdstad Maputo wordt gehouden, maakt een bescheiden indruk in vergelijking met de opgehemelde festivals elders. Geen glamorous prijsuitreiking, kleine zalen, gratis toegang voor iedereen en de gezellige sfeer waarin iedereen elkaar nog bij zijn naam kent. Helaas heeft dit gebrek aan ophef vaak halflege zalen als gevolg. Het volk komt niet naar de cinema. Maar toch zorgt Dockanema ervoor dat de cinema wel naar het volk komt. Een mobiele eenheid reist door de buitenwijken. Het in leeftijd gevarieerde publiek verzamelt zich rond de witte doek.

Eigenlijk staat dit idee dicht bij wat het doel van het cinematografische journaal Kuxa Kanema was: “het beeld van het volk filmen en aan hetzelfde volk teruggeven”. Kuxa Kanema was de bekende filmische productie die het Mozambikaanse Nationaal Filminstituut creëerde na de net gewonnen onafhankelijkheid in 1975. Sommige van die serie filmische journaals in zwart-wit werden ook getoond tijdens deze editie van het festival in de Cine Scala. Het was graven in een verleden dat nog niet zo ver weg ligt. De beelden van euforie van de eerste journaals contrasteerden met de wanhoop en frustratie van de beelden van een van de laatste journaals waar de begrafenis van de revolutionaire president Samora Machel in 1986 werd getoond. "Deze elf jaren van Kuxa Kanema vormen het getuigschrift van de koers van een ideaal van een "cinema voor het volk" en de dromen van de mensen die dachten die Mozambique een ander soort land zou worden," zegt Margarita Cardoso na de presentatie van haar film Kuxa Kanema: The Birth of the Cinema die toevallig ook een reis maakt door deze archieven van het Filminstituut. "Het vuur dat het Instituut zo heftig trof in 1991 lijkt een metafoor van wat er van de idealen geworden is," concludeert Cardoso.

Daarom worden die beelden van toen juist nu naar boven gehaald. Het is de bijdrage die Dockanema wil maken aan de huidige culturele stroming in Mozambique om de eigen historische referenties aan het verleden terug te halen naar het heden, want "een gemeenschap bestaat niet zonder memorie," zegt Pedro Pimenta, directeur van het Festival in een van de forums. "Met dit herlezen van verledens willen we een dynamisch engagement inspireren voor de restitutie van de memorie."

Van andere Afrikaanse landen kwam aan bod o.a. een van de donkere bladzijden van de geschiedenis van Mauritanië in de film Le cercle des noyés van Pierre-Yves Vandeweerd over de zwarte politieke gevangenen opgesloten in 1986 in het oude koloniale fort van Oulata, en de herinnering van de onafhankelijkheidsstrijd tegen Portugal van Guinee en Cabo Verde in de film As Duas Faces da Guerra (The two sides of the war) van Diane Andringa en Flora Gomes. Maar het hoogtepunt in dit kader was de masterclass van de regisseur uit Burkina Faso, Gaston Kaboré. Hij vertelde juist dat hij zijn specialisatie geschiedenis voor de wereld van de cinema had verruild. "Ik voelde dat cinema het beste middel zou zijn om de geschiedenis van mijn land te vertellen," legde hij uit over zijn keuze, "want daarmee zou ik mijn land op psychologisch en culturele niveau kunnen bevrijden". Aan de hand van zijn lange ervaring in de filmwereld onthulde deze maker uit Burkina Faso de geschiedenis van zijn leven en zijn werk die zich versmelt met de sociale, politieke en economische geschiedenis van het land.

De meest recente herinnering die met documentaires naar boven werd gehaald, was de xenofobie- golf die zo kort geleden Zuid-Afrika in vuur en vlam had gezet. Een daarvan was de film van de Nigeriaanse maker Adze Ugah getiteld The man in flames over Ernesto Alfabeto, de Mozambikaanse man die op 17 mei 2008 levend werd verbrand; een beeld dat de hele wereld rond ging.

Terwijl het publiek de kleine zalen bezocht in de tien dagen die de Dockanema duurde, zaten dertien jongeren opgesloten in een montageruimte om hun twee documentaires af te maken. Allemaal Mozambikanen, behalve een Braziliaan en een Congolees die uitgekozen waren voor deze workshops aan de hand van hun verhalen met de titel "Hoe is het om 20 jaar te zijn in Maputo". De slotceremonie van het festival was de vertoning van hun twee films in de, deze keer wel, volgepakte zaal van het Franco-Mozambicaanse Centrum. Een groep had gekozen voor hoe is het te overleven als jongen in Maputo en het verhaal verteld van een van de duizenden straatverkopers die dagelijks proberen te overleven in deze stad.

De tweede groep koos, tot verbazing van sommige mensen aanwezig in de zaal, voor een meer politieke aanpak en liet jonge rappers aan het woord die met woede constateerden dat de idealen van de Mozambikaanse revolutie volgens hen dood waren. Hun durf om hun kritiek op de huidige politieke situatie in het land te uiten liet duidelijk zien dat de jonge generaties niet alleen de herinnering aan het verleden willen oproepen, maar daarmee aan de weg willen timmeren voor een ander soort toekomst.

Hun films "Sobrevivencia" (Overleving) en "Ainda en busca da independencia" (Nog op zoek naar de onafhankelijkheid) zullen tijdens de IDFA 2008 getoond worden.

www.dockanema.org


Nieuw

Interview in het Engels & Radiobook in het Engels:
http://www.radionetherlands.nl/radiobooks/081008-rb

Interview in het Spaans:
http://www.informarn.nl/programas/programassemanales/voces/act290808-kristina-evamar

Radioboek in het Spaans: "Doce horas es mucho tiempo"
http://www.radioboeken.eu/radioboek.php?id=146&lang=ES

Interview in het Nederlands:
http://www.radioboeken.eu/uploads/media/interviews/20080503_goikoetxea_langarika.mp3

Mijn verhaal Paarse borden in het tijdschrift "De Tweede Ronde" (zomernummer)

‘Je laat alles staan en bewaar je alleen je paarse borden?,’ zei Eduardo.

Het was voor de zomer. Iedereen van ons zou voor een maand of meer weg gaan uit Amsterdam. Met vakantie. Ik was die enige die had gedurfd haar huis te verhuren. Bij mijn vrienden was dat ondenkbaar. Dat je je huis aan een onbekende een maand lang huurde met alles wat erin zat.

‘En als ze jouw cd’s of boeken pakt?, vroeg Ana.

‘Ze komt uit Amerika,’ zei Felipe, ‘daar doen ze dat niet’.

Ik had een kartonnen doos geregeld voor breekbare spoelen. Daar zou ik mijn vier paarse borden in doen. De paarse borden waarop de roze zalm zo goed paste als ik vrienden uitnodigde te eten. Als die kapot zouden gaan, zou ik zeker nooit zulke paarse borden kunnen vinden. En de huurder zou ze die ook niet kunnen vervangen. Al de rest was vervangbaar, maar dat niet. (...)


20080729

Stedelijke oerwoud

(Volledige versie gepubliceerd
in kunsttijdschrijft Mr. Motley)

(...) Het hek naast het museum leidt naar een tuintje. Ik weet het niet of het open is voor publiek, maar ik loop verder. Het geluid van hakken brengt me tot naar de achterkant. Daar zitten een dozijn mannen op stoelen die ooit uit een auto zijn gerukt. Met een hand snijden ze hout en met de andere maken ze de resten schoon. Naast hun een hele bevolking houtwerken in verschillende lengtes en volume´s, maar steeds die vertekende lichamen. Bij de uitgang van het tuintje springen felle kleuren uit een boom. Gebruikte waterflessen hangen van de takken. Als ik dichterbij kom om het hergebruikte materiaal van dit kunstwerk te bekijken, loopt David Mbonzo naar mij toe. Hij is de maker van dit werk Selva Urbana of Stedelijke Oerwoud. David behoort tot de Mozambikaanse Beweging van Contemporaine Kunst (MUVART), gesticht in 2002. Hij is niet verbaasd als ik zeg dat ik, in mijn onwetendheid, niets van contemporaine kunst in Mozambique wist. `Meestal wordt er een exotisch denkbeeld van de Afrikaanse kunstenaar geëxporteerd,’ legt hij mij uit, ´eigenlijk willen we daarmee breken en een bewustwording voor de hedendaagse kunst aanmoedigen.’ Volgens David is de Afrikaanse kunstenaar enigszins veroordeeld tot bepaalde thema’s en technieken. MUVART wil juist nieuwe vormen van kunstexpressie legitimeren.

Als ik bij de Núcleo de Arte aankom, begrijp ik beter wat David bedoelt. (...)

www.mistermotley.nl


ILHA DE MOÇAMBIQUE Sensueel en in verwaarloosde toestand

(Gepubliceerd in Volkskrantreizen online)

"Het is één van de langste bruggen van de wereld," zegt de meneer tegenover mij in de pick-up terwijl hij naar de witte lijn in de verte wijst die het vasteland met het eiland verbindt. "Anderhalve kilometer. Een kilometer minder lang dan het eiland zelf."

De achterbak van de pick-up ligt vol met zakken meel, rijst en maniok. Daartussenin hebben de tientallen moeders met baby's op hun rug een plek voor zichzelf gemaakt. Ze houden hun evenwicht op de oneven weg zonder de zijden van de achterbak aan te raken. Hun huid begint een gouden glans te krijgen in de late middagzon. Als we bij de brug aankomen, houd ik me vast aan een stuk metaal van het voertuig. Niet ver onder mij beweegt het turkoois blauwe water dat we nu passeren. "Op sommige dagen kun je hier dolfijnen zien," beweert de man tegenover mij.

Het eiland komt steeds dichterbij en ik moet aan het gedicht van de Portugese schrijver Camões denken die hier tussen 1567 en 1569 woonde. "(...) vanuit de zee lijkt het eiland een unieke vrouw die sensueel in verwaarloosde toestand op een zee van kleuren ligt terwijl zij de zon aanbidt bij het strand (...)." Camões liep hier aan de grond na zijn reis door het Oosten in dienst van de Portugese koning. Tijdens de twee jaar die hij op het eiland doorbracht, zwierf hij dagelijks rond wachtend op een schip dat hem naar huis zou brengen. Het is bewezen dat hij juist hier eindelijk de tijd kreeg om aan zijn bekende epische gedichtenserie Os Lusíadas (1572) te werken.

Als de roodwitte paal naast de controlepost omhooggaat, zie ik al vanuit de pick-up de zee aan de overkant, over het eiland heen. Zelfs op het wijdste punt is het eiland slechts zeshonderd meter breed. Onze vrachtauto stopt. De eerste passagiers verlaten de achterbak met een soepele sprong. Onder de boom die als halte dienst doet, zit een groepje mannen. De chauffeur houdt een praatje met hen. Intussen bewonder ik het eerste monument van het eiland: de kerk van Senhora Saude. In 1633 gesticht, wordt dit kerkje beschouwd als het derde oudste gebouw van Mozambique. Vlak ernaast ligt de oudste begraafplaats van het eiland. Daar rusten moslims, hindoes en christenen samen in vrede. Een voorbode van wat het eiland me de komende dagen zal onthullen. De man die tegenover mij zat, stapt uit. We schudden handen. Hij wijst op een piepkleine burcht achter de begraafplaats, omgeven door turkoois water.

"Mocht je met laagwater naar Fort São Lourenço willen lopen, denk er dan aan dat je maar een uur de tijd hebt om heen en terug te komen."

Ik bedank hem voor alle goede raad en zwaai hem gedag terwijl de pick-up zich weer in beweging zet.

Wij draaien naar links en beginnen gestaag de 2,5 kilometer lange weg te berijden die het eiland doormidden snijdt. Eerst is er de rietwijk. Opgestapelde huizen van leem en stro nog geen kilometer verwijderd van de Portugese koloniale gebouwen die wat verderop op me wachten. Een pocketversie van Mozambique. Er komt muziek uit de lemen en strooien huizen. En etensgeuren. We rijden langzaam. Af en toe springt er een passagier uit de achterbak van de pick-up. De resterende reizigers groeten jan en alleman en houden korte praatjes met de voorbijgangers aan weerszijden van de weg. Kinderen spelen bij de voordeur van hun huizen. Hun geschreeuw voegt zich bij de muziek. Ik zie de zon niet meer tussen de huizen. Het melancholische gezang van een moëddzin baant zich een weg tussen alle vrolijke geluiden en strekt zich uit tot aan de zee. Mannen in witte gewaden komen uit hun huizen aan beide kanten van de straat. Ze begeven zich in stilte naar een linkse zijstraatje. In de verte ontwaar ik de groene koepel van een moskee.

De Arabieren waren veel eerder op het eiland dan de Portugezen. Tussen de tiende en de vijftiende eeuw was dit eiland voor de Arabische kooplieden een belangrijke handelspost. Pas in 1498 legde de Portugees Vasco de Gama hier aan. Hij eiste het eiland op voor Portugal en vier jaar later kwam hij terug met kolonisten en bouwde hij het eerste Fort, St. Gabriel, dat nu niet meer bestaat. De natuurlijke haven van het eiland werd op deze manier een tussenstop in de route die van Europa naar Oost-Indië leidde en tussen de zestiende en de zeventiende eeuw heel snel groeide.

Bij het ziekenhuis, het hart van het eiland, komt de vrachtauto tot stilstand. Ik stap uit. De chauffeur legt me uit hoe ik verder moet lopen naar Casa Yasmin. Het pension ligt op het puntje van het eiland. Aan de winderige zijkant. De zijkant waar vroeger de grote handelshuizen gevestigd waren.

"Minder dan een kilometer lopen," legt de chauffeur me uit.

Toch zit ik even neer op mijn rugzak tegenover het imposante gebouw van het ziekenhuis voordat ik me op weg begeef. Buiten hangt een spandoek waarop met rode letters een congres over borstvoeding wordt aangekondigd.

In mijn gids staat dat dit enorme gebouw uit de achttiende eeuw in het verleden de administratieve zetel van het eiland was. Het doet denken aan tijden van glorie. Maar de toestand waarin het thans verkeert, zegt meer over het verval waaraan het eiland ten prooi viel na de opening van het het Suez-kanaal in 1898. Vanaf dat moment was het niet meer nodig om via Kaap de Goede Hoop en Mozambique van Europa naar India te varen. Decennia later werd zelfs de hoofdstad van Mozambique van het eiland naar Lourenço Marques overgeplaatst (het tegenwoordige Maputo), waardoor Ilha de Moçambique een gewone provinciehoofdstad werd. De gouden tijden waren voorbij.

Er wordt mij aangeraden om over de landweg te lopen in plaats van langs de zeekant van het eiland, waar mijn pension ligt.

"Daar is het altijd zo winderig."

Blijkbaar had Flavio, de laatste cycloon, in 2007 zelfs de dakbedekking van sommige huizen geblazen.

Het binnenste gedeelte van het eiland wordt daarentegen goed beschermd door de grote herenhuizen die het flankeren aan de rechterkant. Op het stadsplein sta ik plots oog in oog met een reeks imposante gebouwen, gerenoveerd in al hun weelderigheid. Het feit dat het eiland sinds 1991 op de werelderfgoedlijst is geplaatst, geeft het langzaam zijn vergane glorie terug. De ontwikkeling bevindt zich nog in een vroeg stadium, maar is al ver genoeg gevorderd om te kunnen besluiten dat Ilha de Moçambique in de toekomst zal uitgroeien tot een toeristische parel.

Yasmin en haar man Himos van het pension zijn hindoes. Yasmin draagt een roze sari. Himos draagt een korte broek. Zoals alle hindoes in Mozambique staan ze bekend als goede zakenlui. Yasmin legt me uit dat ze bezig is met de renovatie van het Cine Teatro Nina dat naast het pension ligt. Een theater uit de koloniale tijd dat veel belooft. Himos, van zijn kant, was jarenlang burgemeester van het eiland en is sinds kort weer teruggekeerd naar het zakenleven. Zijn enorme guesthouse in wording paste niet op het eiland. "Daarom bouw ik het precies aan de overkant op het vasteland" legt Himos enthousiast uit voordat hij mij het inschrijfformulier aanreikt waarop ik mijn gegevens moet invullen.

"Nederland!", roept hij uit als hij het inschrijfformulier ziet. "Morgen moet je naar het Fort Sao Sebastiao. Je kunt je niet voorstellen hoe graag de Nederlanders dat Fort in het verleden hadden willen innemen."

Himos beweegt zijn handen uitbundig als hij praat. Ik leg mijn rugzak aan de kant en ga zitten. Ik vermoed dat er een lang verhaal aankomt. Hij vertelt me dat het Fort gebouwd is met kalksteen uit Portugal. In 1607 arriveerden negen Nederlandse schepen die het eiland bezetten, maar het lukte hen niet om het fort in te nemen, dus gingen ze weer weg. Een jaar later kwamen ze terug. Deze keer met 13 schepen beladen met 377 wapens en 1840 mannen. Himos schrijft zelfs de nummers op de achterkant van mijn inschrijfformulier, om zich ervan te vergewissen dat ik het goed begrepen heb. Ze bezetten het eiland opnieuw, maar weer lukte het hen niet om het fort in handen te krijgen, zodat ze drie maanden later moesten vertrekken.

"Als het fort niet zo imposant was geweest, had Ilha de Mocambique de Afrikaanse basis kunnen worden voor de Nederlandse Oost-Indische Compagnie en dan was het vervolg van de geschiedenis van Afrika heel anders geweest," concludeert Himos. Zijn grijze haren en zijn witte t-shirt zijn nu het enige licht op de binnenplaats van het pension.

"Een mogelijke Nederlandse overwinning had het einde van de Portugese invloed op het eiland betekend. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat, met Ilha de Mocambique als basis, Kaap de Goede Hoop het bijtankstation zou zijn geworden waaruit later Kaapstad is geboren."

"Morgen moet je dus in elk geval naar het Fort," zegt Himos wanneer hij me een goede nachtrust wenst.

En wel met laagtij. Om er omheen te kunnen lopen en het oudste Europese gebouw van het zuidelijk halfrond te kunnen bewonderen: de kerk van Nossa Senhora Baluarte, uit 1522.

Ik breng mijn spullen naar mijn kamer en loop naar buiten. Gisteren was het bijna volle maan. Vandaag moet ze dus helemaal vol zijn. Langs het pension loopt een boulevard met een witte balustrade. Daarachter botsen de grote wilde golven van de Indische zee. In de verte scheidt een gele lijn het donkerblauw van de zee van het donkerblauw van de lucht. Langzaam wordt de gele lijn een halve lichtoranje cirkel. Als de oranjeachtige bal boven water is, krijgt de zee een fluwelen textuur. Achter mij zijn alleen de letters van Cine Teatro Nina zichtbaar.

Hier zou ik zoals Camões best een tijdje willen blijven rondzwerven.

20080516

Verblijf in Afrika


In 2008 en 2009 zal ik

acht maanden door Afrika reizen

voor mijn nieuw literair project.

De laatste maanden zal ik

in het kunstenaarsverblijf

van Ségou doorbrengen.



Babel upon Amstel, International Conference on Migration, Language and Literature, Amsterdam 25 april 2008


THE DUTCH LANGUAGE IS A LEGO GAME

(Gepubliceerd op 25 april 2008 in De Standaard)


I remember very well the moment I said those words for the first time. It was around six years ago in one of the poetry lessons of Ruben van Gogh at the Writing School. After reading one of my poems he asked me what the Dutch language was to me. “Lego”, is what came out of my mouth. And immediately afterwards I recalled the moments I used to spend with my neighbour back home in the Basque Country when I was a child. Even though we had put all of our Lego ammunition in a box, we often missed many of the bricks. Nevertheless we always managed to construct our castles with the blocks we did have. Our castle never looked like the one on the cover, but it was a castle, no doubt about it. A castle made our own way.
Lego pieces have a special beauty. They are compact, square at the corners, and above all colourful. And so are Dutch words to me. Compact, square at the corners and colourful. A very different beauty from that of the Spanish language, in which I learnt to express myself my entire life until I arrived in the Netherlands in 1995. In Spanish, my thoughts always came out as a waterfall that would eventually become a river sliding softly along round curves. And because I am Basque, I was also fortunate to learn a second language. This living between two languages made me more open to a third. Because I learnt from the very beginning that language is a bridge and not a wall.
Basque is the language in which I read poetry before I go to sleep. Basque verses inspire me to dream. Then I get up in the morning, spill a waterfall in Spanish into my diary and feel ready to start typing into my computer Dutch words that press in a compact and square way all the contents of a dream and waterfall.
Back in 1995, I felt very stupid trying to explain that the language alone was the reason that brought me to the Netherlands. In our Dutch lessons we had to introduce ourselves to the group. After listening to my colleagues and their stories about fleeing from the lack of human rights in their countries, trying to express with my hands this abstract idea about compactness and square corners sounded extremely banal. I did not even come to the Netherlands to join a Dutch lover, like the other half of the students. At that time I learnt that Dutch is apparently not a language people often choose to learn freely.
After twelve years or so, I realized that all of us who stayed in the Netherlands ended up in the same boat: the boat of migration. And once you’re in that boat, the reason that made you board it in the first place does not matter very much. The result is the same. You are far from firm and solid land. And whatever roots you may plant in the water always look twisted on the surface because of the refraction of light.
This is as far as I can go in ascertaining the effects of living in such a boat. But I have heard from people who have lived in it more than half of their life, that you eventually learn to live with your seasickness, although you never give up dreaming you could maybe... in a year or two... or three...after the kids have grown up... after you retire… set foot in firm land.
This omen did not sound all that attractive to me. So I resolved to make up my own imaginary firm land while floating on the water. And in this imaginary firm land I can plant whatever I make up. No matter whether it belongs to the sea, the air or the earth. And I can keep it with me in the boat. It is my pocket firm land.
Working on my pocket firm land while being on this boat, I sensed the value of DISTANCE. Distance is like a coin. It has ‘tails’, but it also has a ‘head’. And provided you have enough distance, you can idealize, criticize, romanticize, virtualize... and specially objectify. I am sure this is something you do better on a boat at a certain distance from your firm land, than if you were on that very firm land.
Once you are prone to objectify, you also find yourself doing it unconsciously in relation to the boat you are in, the water you float on, and even the other inhabitants of your boat, although you can not exactly speak of ‘distance’ when you live so close to each other in such a boat.
DISTANCE is one of the reasons I don’t regret having jumped into this boat. Another is the set of LEGO pieces that I got at the entrance. Sometimes I wonder whether I will gain more and more Lego pieces over time.
What would happen if I did have all the Lego pieces,
if I did not have to be creative about using the small range of pieces I have,
if I was so familiar with them that I used them as ‘one should use them’.
If the moment came when I got a LEGO usb stick, or a LEGO mp3 like the ones the firm has just put on the market.
We will see. For the moment, I am just using my traditional Lego bricks, which is not so bad because I just read in the official LEGO webpage that every brick has an endless number of construction possibilities, and that six standard bricks (size 2 x 4) can be combined in at least 102.981.500 ways (one-hundred-and-two-million, nine-hundred-and-eighty-one-thousand, and five hundred ways).
So, I still have enough bricks for quite a few castles.