(Gepubliceerd in Volkskrantreizen online)
"Het is één van de langste bruggen van de wereld," zegt de meneer tegenover mij in de pick-up terwijl hij naar de witte lijn in de verte wijst die het vasteland met het eiland verbindt. "Anderhalve kilometer. Een kilometer minder lang dan het eiland zelf."
De achterbak van de pick-up ligt vol met zakken meel, rijst en maniok. Daartussenin hebben de tientallen moeders met baby's op hun rug een plek voor zichzelf gemaakt. Ze houden hun evenwicht op de oneven weg zonder de zijden van de achterbak aan te raken. Hun huid begint een gouden glans te krijgen in de late middagzon. Als we bij de brug aankomen, houd ik me vast aan een stuk metaal van het voertuig. Niet ver onder mij beweegt het turkoois blauwe water dat we nu passeren. "Op sommige dagen kun je hier dolfijnen zien," beweert de man tegenover mij.
Het eiland komt steeds dichterbij en ik moet aan het gedicht van de Portugese schrijver Camões denken die hier tussen 1567 en 1569 woonde. "(...) vanuit de zee lijkt het eiland een unieke vrouw die sensueel in verwaarloosde toestand op een zee van kleuren ligt terwijl zij de zon aanbidt bij het strand (...)." Camões liep hier aan de grond na zijn reis door het Oosten in dienst van de Portugese koning. Tijdens de twee jaar die hij op het eiland doorbracht, zwierf hij dagelijks rond wachtend op een schip dat hem naar huis zou brengen. Het is bewezen dat hij juist hier eindelijk de tijd kreeg om aan zijn bekende epische gedichtenserie Os Lusíadas (1572) te werken.
Als de roodwitte paal naast de controlepost omhooggaat, zie ik al vanuit de pick-up de zee aan de overkant, over het eiland heen. Zelfs op het wijdste punt is het eiland slechts zeshonderd meter breed. Onze vrachtauto stopt. De eerste passagiers verlaten de achterbak met een soepele sprong. Onder de boom die als halte dienst doet, zit een groepje mannen. De chauffeur houdt een praatje met hen. Intussen bewonder ik het eerste monument van het eiland: de kerk van Senhora Saude. In 1633 gesticht, wordt dit kerkje beschouwd als het derde oudste gebouw van Mozambique. Vlak ernaast ligt de oudste begraafplaats van het eiland. Daar rusten moslims, hindoes en christenen samen in vrede. Een voorbode van wat het eiland me de komende dagen zal onthullen. De man die tegenover mij zat, stapt uit. We schudden handen. Hij wijst op een piepkleine burcht achter de begraafplaats, omgeven door turkoois water.
"Mocht je met laagwater naar Fort São Lourenço willen lopen, denk er dan aan dat je maar een uur de tijd hebt om heen en terug te komen."
Ik bedank hem voor alle goede raad en zwaai hem gedag terwijl de pick-up zich weer in beweging zet.
Wij draaien naar links en beginnen gestaag de 2,5 kilometer lange weg te berijden die het eiland doormidden snijdt. Eerst is er de rietwijk. Opgestapelde huizen van leem en stro nog geen kilometer verwijderd van de Portugese koloniale gebouwen die wat verderop op me wachten. Een pocketversie van Mozambique. Er komt muziek uit de lemen en strooien huizen. En etensgeuren. We rijden langzaam. Af en toe springt er een passagier uit de achterbak van de pick-up. De resterende reizigers groeten jan en alleman en houden korte praatjes met de voorbijgangers aan weerszijden van de weg. Kinderen spelen bij de voordeur van hun huizen. Hun geschreeuw voegt zich bij de muziek. Ik zie de zon niet meer tussen de huizen. Het melancholische gezang van een moëddzin baant zich een weg tussen alle vrolijke geluiden en strekt zich uit tot aan de zee. Mannen in witte gewaden komen uit hun huizen aan beide kanten van de straat. Ze begeven zich in stilte naar een linkse zijstraatje. In de verte ontwaar ik de groene koepel van een moskee.
De Arabieren waren veel eerder op het eiland dan de Portugezen. Tussen de tiende en de vijftiende eeuw was dit eiland voor de Arabische kooplieden een belangrijke handelspost. Pas in 1498 legde de Portugees Vasco de Gama hier aan. Hij eiste het eiland op voor Portugal en vier jaar later kwam hij terug met kolonisten en bouwde hij het eerste Fort, St. Gabriel, dat nu niet meer bestaat. De natuurlijke haven van het eiland werd op deze manier een tussenstop in de route die van Europa naar Oost-Indië leidde en tussen de zestiende en de zeventiende eeuw heel snel groeide.
Bij het ziekenhuis, het hart van het eiland, komt de vrachtauto tot stilstand. Ik stap uit. De chauffeur legt me uit hoe ik verder moet lopen naar Casa Yasmin. Het pension ligt op het puntje van het eiland. Aan de winderige zijkant. De zijkant waar vroeger de grote handelshuizen gevestigd waren.
"Minder dan een kilometer lopen," legt de chauffeur me uit.
Toch zit ik even neer op mijn rugzak tegenover het imposante gebouw van het ziekenhuis voordat ik me op weg begeef. Buiten hangt een spandoek waarop met rode letters een congres over borstvoeding wordt aangekondigd.
In mijn gids staat dat dit enorme gebouw uit de achttiende eeuw in het verleden de administratieve zetel van het eiland was. Het doet denken aan tijden van glorie. Maar de toestand waarin het thans verkeert, zegt meer over het verval waaraan het eiland ten prooi viel na de opening van het het Suez-kanaal in 1898. Vanaf dat moment was het niet meer nodig om via Kaap de Goede Hoop en Mozambique van Europa naar India te varen. Decennia later werd zelfs de hoofdstad van Mozambique van het eiland naar Lourenço Marques overgeplaatst (het tegenwoordige Maputo), waardoor Ilha de Moçambique een gewone provinciehoofdstad werd. De gouden tijden waren voorbij.
Er wordt mij aangeraden om over de landweg te lopen in plaats van langs de zeekant van het eiland, waar mijn pension ligt.
"Daar is het altijd zo winderig."
Blijkbaar had Flavio, de laatste cycloon, in 2007 zelfs de dakbedekking van sommige huizen geblazen.
Het binnenste gedeelte van het eiland wordt daarentegen goed beschermd door de grote herenhuizen die het flankeren aan de rechterkant. Op het stadsplein sta ik plots oog in oog met een reeks imposante gebouwen, gerenoveerd in al hun weelderigheid. Het feit dat het eiland sinds 1991 op de werelderfgoedlijst is geplaatst, geeft het langzaam zijn vergane glorie terug. De ontwikkeling bevindt zich nog in een vroeg stadium, maar is al ver genoeg gevorderd om te kunnen besluiten dat Ilha de Moçambique in de toekomst zal uitgroeien tot een toeristische parel.
Yasmin en haar man Himos van het pension zijn hindoes. Yasmin draagt een roze sari. Himos draagt een korte broek. Zoals alle hindoes in Mozambique staan ze bekend als goede zakenlui. Yasmin legt me uit dat ze bezig is met de renovatie van het Cine Teatro Nina dat naast het pension ligt. Een theater uit de koloniale tijd dat veel belooft. Himos, van zijn kant, was jarenlang burgemeester van het eiland en is sinds kort weer teruggekeerd naar het zakenleven. Zijn enorme guesthouse in wording paste niet op het eiland. "Daarom bouw ik het precies aan de overkant op het vasteland" legt Himos enthousiast uit voordat hij mij het inschrijfformulier aanreikt waarop ik mijn gegevens moet invullen.
"Nederland!", roept hij uit als hij het inschrijfformulier ziet. "Morgen moet je naar het Fort Sao Sebastiao. Je kunt je niet voorstellen hoe graag de Nederlanders dat Fort in het verleden hadden willen innemen."
Himos beweegt zijn handen uitbundig als hij praat. Ik leg mijn rugzak aan de kant en ga zitten. Ik vermoed dat er een lang verhaal aankomt. Hij vertelt me dat het Fort gebouwd is met kalksteen uit Portugal. In 1607 arriveerden negen Nederlandse schepen die het eiland bezetten, maar het lukte hen niet om het fort in te nemen, dus gingen ze weer weg. Een jaar later kwamen ze terug. Deze keer met 13 schepen beladen met 377 wapens en 1840 mannen. Himos schrijft zelfs de nummers op de achterkant van mijn inschrijfformulier, om zich ervan te vergewissen dat ik het goed begrepen heb. Ze bezetten het eiland opnieuw, maar weer lukte het hen niet om het fort in handen te krijgen, zodat ze drie maanden later moesten vertrekken.
"Als het fort niet zo imposant was geweest, had Ilha de Mocambique de Afrikaanse basis kunnen worden voor de Nederlandse Oost-Indische Compagnie en dan was het vervolg van de geschiedenis van Afrika heel anders geweest," concludeert Himos. Zijn grijze haren en zijn witte t-shirt zijn nu het enige licht op de binnenplaats van het pension.
"Een mogelijke Nederlandse overwinning had het einde van de Portugese invloed op het eiland betekend. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat, met Ilha de Mocambique als basis, Kaap de Goede Hoop het bijtankstation zou zijn geworden waaruit later Kaapstad is geboren."
"Morgen moet je dus in elk geval naar het Fort," zegt Himos wanneer hij me een goede nachtrust wenst.
En wel met laagtij. Om er omheen te kunnen lopen en het oudste Europese gebouw van het zuidelijk halfrond te kunnen bewonderen: de kerk van Nossa Senhora Baluarte, uit 1522.
Ik breng mijn spullen naar mijn kamer en loop naar buiten. Gisteren was het bijna volle maan. Vandaag moet ze dus helemaal vol zijn. Langs het pension loopt een boulevard met een witte balustrade. Daarachter botsen de grote wilde golven van de Indische zee. In de verte scheidt een gele lijn het donkerblauw van de zee van het donkerblauw van de lucht. Langzaam wordt de gele lijn een halve lichtoranje cirkel. Als de oranjeachtige bal boven water is, krijgt de zee een fluwelen textuur. Achter mij zijn alleen de letters van Cine Teatro Nina zichtbaar.
Hier zou ik zoals Camões best een tijdje willen blijven rondzwerven.