20090607

Leesgroep in Amsterdam


De mensen van leesgroepen zeggen dat ze het interessant vinden om mij in hun huis te ontvangen. Maar ik vind het interessant om in hun huizen te komen. Huizen waar ik anders nooit zou komen. Met mensen die ik anders nooit zou ontmoeten. Vandaag is het een leesgroep over Evamar in Amsterdam. De gastvrouw is een textielkunstenares. Terwijl we op de anderen wachten, duik ik met mijn handen in haar laatste kunstwerk. Stukken gehaakte wol in alle kleuren. Veel stukken. Veel kleuren, veel lengtes en diktes.

‘Vorige zomer voelde ik me niet zo lekker. Toen begon ik te haken. Ik kon niet stoppen. Ik wist dat ik hieruit mijn volgend kunstwerk zou maken,’ legt ze me uit.

Op tafel liggen ook lappen met verschillende motieven.

‘Dit is mijn woonkamer maar tegelijkertijd ook mijn atelier,’

Haar werk hangt er ook aan de muur boven de bank. De figuren zijn soms gemaakt uit zijde, soms zelfs geborduurd. Haar werk heeft poëtische titels zoals “Tegen de stroom”. Eentje heet ook “Rapsodie”. Terwijl wij over de betekenis van dat woord praten, dat in het Spaans Rapsodia heet, komen de andere leden binnendruppelen.

Er wordt wijn met zoute hapjes geserveerd. Deze groep is wat stouter dan de andere met koffie en taart. Ook hebben ze geen lijst met vragen die ze me gaan stellen. Dan laat ik me ook wat wijn inschenken en ontspan.

‘Waarom heb je dit wandkleed Muze genoemd?’ vraag ik aan de gastvrouw als we allemaal aan tafel zitten.

‘We zijn hier natuurlijk om over je roman te praten,’ zegt ze.

We lachen en drinken wijn. Iedereen introduceert zichzelf.

De man naast mij gaat binnenkort naar Burundi in Afrika. Ik vraag hem over zijn reis.

‘Maar we zijn natuurlijk hier om over je roman te praten!’ zegt hij.

‘Nog even, nog even over Afrika,’ smeek ik.

Burundi is een conflictgebied. Maar dat soort zaken is hij gewend. Al jaren reist hij naar het continent. Hij heeft zelfs in de Nederlandse Ambassade van Zuid-Afrika vastgezeten toen hij wapens smokkelde naar de ANC. Daarover wil ik natuurlijk alles horen.

Maar de voorstelronde moet door, want het is al laat en we zijn hier natuurlijk om over mijn roman te praten, zegt hij.

De vrouw naast hem heeft iets heel moeilijks gestudeerd. Dat hebben twee andere vrouwen in de groep ook gestudeerd. Daarom kennen ze elkaar. Ik stel vragen. Ik wil begrijpen wat voor studie het is. Of die ook in mijn land bestaat. Waar dient zo’n studie voor? En wat doen ze nu met die studie? Zeg maar, hoe wordt dat in de praktijk toegepast?

‘Maar we zijn hier om over je roman te praten!’ zegt de vrouw.

Toch zijn er nog drie mensen die zich moeten voorstellen. Er wordt meer wijn geschonken. Ik stel meer vragen. Het wordt laat en gezellig.

‘Maar we waren hier om over je roman te praten!’ zegt de gastvrouw terwijl ik haar boek signeer bij mijn afscheid.

‘Rapsodie,’ zeg ik.

Wij ruimen samen de lege flessen wijn op.

Mijn helderziende groenteman


Ik koop mijn groenten bij de Kurdische groenteman om de hoek. Naast verse groenten, heeft hij ook vijf soorten olijven en gefrituurde maïs die ik mis uit mijn land. Als ik bij de kassa aankom met mijn volle mand, glimlacht hij met zijn valse gebit terwijl hij mijn aankopen weegt en dingen zegt zoals `deze week gaan we weer gezond proberen te eten, hé? Succes’, waarna ik bloos. Hij verkoopt ook grote pakken wc-papier. Bijvoorbeeld 24 rollen voor €4,25. ‘Veel goedkoper dan in de Albert Heijn’. Als ik zo’n pak aanschaf, zegt hij: ‘Niet zoveel vezel eten. Het klopt niet dat het beter is voor je’.

Ik hou van mijn Kurdische groenteman. Als ik bij de Albert Heijn kom, kijkt de kassière nooit in mijn ogen. Ze laat de producten langs de scanner gaan terwijl ze met de kassière achter haar praat over haar vriendje die gisteren weer niet heeft gebeld. Ze zegt alleen dingen tegen mij als ‘spaart u postzegels?’ of ‘Bonus’ of ‘Actie’. En bovendien zegt zij hetzelfde tegen iedereen. Mijn Kurdische groenteman kijkt me in de ogen en praat alleen tegen mij en speciaal voor mij bedoelde dingen. Ook al zit het me soms een beetje dwars dat hij helderziende is.

Gisteren stond er een grote Hollandse man voor mij voor de kasse met een grote mand vol groenten en fruiten. Hij had zijn karretje met zijn baby achter mij laten staan. Het was een hip karretje met van die grote wielen, zo’n karretje als je wel eens ziet in de etalage van een geboortewinkel. Het baby’tje was helemaal bedekt met een beige kap. Dus eigenlijk kon je niet zo goed zien of er een baby in lag of een boodschappentas van de Albert Heijn.

‘Kun je hier pinnen?’ vroeg de grote Hollandse man aan mijn Kurdische groenteman.

Helaas niet. Hij zou om de hoek moeten gaan pinnen. De grote Hollandse man wees naar zijn karretje en vroeg of hij dat daar eventjes kon laten staan terwijl hij ging pinnen.

‘Natuurlijk meneer. We zorgen wel voor hem’.

Toen keek ik achterom en probeerde door het luikje in de beige kap te kijken of het om een baby ging of een boodschappentas van de Albert Heijn.

‘Ja hoor. Je kunt hem meenemen. Ik zal niet tegen hem zegen dat jij het bent geweest,’ zei de Kurdische groenteman met het valse gebit, ‘als jij me daarna wat geld van de afkoopsom geef, zal ik het niet verklappen’.

Ik ben er zeker van dat zijn gebit vals is. Alle tanden staan gewoon te dicht bij elkaar, te recht, te perfect.

Agenda – Nieuws


Van 11 mei tot 15 mei nam ik deel aan schrijfsessies van Toneelgroep Amsterdam en Platformtheaterauteurs waarvoor ik geselecteerd was samen met zeven andere schrijvers. Onze mengelmoes aan scènes werd gepresenteerd in het nieuwe Rabozaal van de Schouwburg. Terwijl ik naar de acteurs luisterde, zag ik in gedachten de scènes voorbij gaan van de voorstelling ‘Rocco en zijn broers’ die de avond daarvoor op hetzelfde podium had gespeeld.

17 mei was ik uitgenodigd om voor de Spaanse literaire kring La Tertulia in Kapitein Zeppos over Evamar te praten en mijn persoonlijke ervaringen te delen. Dit was de eerste keer dat ik in het Spaans over Evamar praatte. In de vragenronde kwam ook het vertalen van het boek naar het Spaans aan bod. Daar ben ik nu mee bezig.

De beelden van Evamar zijn taalloos in mijn hoofd ontstaan. Daarna in het Nederlands uit mijn hand op papier gekomen. Ik ontdek nu dat ik Evamar niet direct uit het Nederlands kan vertalen. Ik moet eerst terug in mijn hoofd, waar de beelden zijn ontstaan, en die uit mijn hand in het Spaans op papier krijgen.

Hollandse Voorstelling


De rivier Amstel is breed. Soms duurt het eventjes voordat ik hem helemaal overgestoken ben. Als ik voor een zonsondergang stop. Of voor een volle maan. Dat gebeurt alleen op heldere nachten. Dat wil zeggen, niet zo vaak. Ook duurt het lang als de brug omhoog moet.

Gisteren ging de brug omhoog. Een rood-witte paal viel voor mijn neus. Ik was de eerste in de wachtrij. Achter mij begonnen zich auto’s, fietsers op te stapelen. Plus een tram en veel voetgangers zoals ik. Een schrille bel gaf aan dat het ging beginnen. En toen ging de grond voor mij omhoog. Omhoog de witte streep midden in de weg. Omhoog de tramlijnen. Omhoog het fietspad. Omhoog de tekening van de fiets op het fietspad. En omlaag de palen die de tramkabels vast houden. Alle palen omlaag, de balustrade omlaag, de kabels half hangend omlaag, de elektrische masten omlaag. De wereld half op zijn kop. Nederland half ondersteboven. Zoiets kan alleen in dit land, dacht ik. Autosnelweg naar de hemel.

Ik steunde mijn kin op mijn arm, mijn arm op de balustrade en zocht met mijn ogen naar de meeuw die op de elektriciteitsmast had gestaan. Waar was hij naartoe gevlogen?

Langzaam verscheen achter de autosnelweg naar de hemel, de boeg van een schip met een hoge paal. Langzaam werden vóór mijn ogen de letters van het woord BATAVIA van achter naar voren geschreven. Op het dek stond een witte plastic tafel met vier stoelen. In het midden van de tafel een bloemenpot. Toen ik de groene takjes van de bloemenpot niet meer kon onderscheiden in de verte, verscheen de boeg van een andere boot. Van achter naar voren verscheen het woord ZEBRA. Toen stopte de schrille bel. De weg zakte langzaam en daarmee werden alle stukjes van de puzzel terug gelegd op hun plek. Alles wat horizontaal moest zijn, was nu weer horizontaal, wat verticaal moest zijn was nu weer verticaal geworden. Zoals de twee houten masten die de elektriciteitskabels van de tram vasthielden. e de elket verticaal moest zijn moeZe kwamen naast elkaar staan. Precies naast elkaar met Hollandse precisie. De rood-witte paal ging omhoog. De motoren van de auto´s startten. De tram begon te rinkelen. De fietsers begonnen te peddelen. Het geluid van de wereld werd aangezet. Ik begon te lopen.

De meeuw nam zijn plaats terug op het puntje van de ene elektriciteitsmast waar hij eerder had gezeten.

Mijn eerste leesgroep


Vandaag ga ik voor de eerste keer op bezoek bij een leesgroep. Het is in een keurig huis ergens in Gouda. De nacht is koud. Ik zie de lichten van de stad bewegen in het water van de gracht. Als ik aanbel hoor ik een hond blaffen:

‘Dat is Ambar,’ zegt de gastvrouw.

Ambar loopt naast me totdat ik plaats neem aan een grote eiken tafel.

De leden van de groep zitten rond de tafel. Ze hebben mijn boek Evamar voor zich. Ze hebben dus mijn boek gelezen. Er is stilte. Elk lid heeft naast het boek een blaadje met de vragen die ze me willen stellen. Niemand zegt iets. Ze glimlachen naar mij. Ik glimlach terug. Waarom ben ik zenuwachtig, denk ik. In Brussel heb ik in het gebouw van het Europese Parlement voor meer dan vijftig mensen over Evamar gesproken. Zelfs vanaf een tribune, zelfs met een microfoon. En ik was niet bang. Waarom ben ik dan nu bang? Omdat we heel dicht bij elkaar zitten? Omdat de hond Ambar aan mijn voeten waakt voor als ik fouten maak in mijn antwoorden? Omdat ik misschien zal blozen als ik de antwoorden niet weet?

Er wordt thee en appelflap geserveerd. Ik kies de appelflap met kersen en slagroom.

‘We gaan gewoon praten zoals we altijd doen bij andere boeken. Eerst het boek uit elkaar halen. Niets van aantrekken, hoor!”

Een vrouw verklaart de structuur van mijn boek. Evamar verandert ineens in een diagram met lijnen en sublijnen. Ik eet langzaam mijn appelflap met frambozen en bedenk hoe stom ik ben dat ik zo’n diagram niet heb getekend voordat ik het boek ging schrijven.

Daarna begint de vragenronde. Om de beurt stellen ze vragen. De anderen antwoorden.

‘Zo had ik het niet gezien. Dat kan natuurlijk altijd,’ zeg ik als ik aan de beurt ben.

Het lijkt alsof ze over een ander boek praten. Gaat het nou over mijn boek? Dat boek dat op tafel ligt?

Er ontstaat een discussie over de slager van het dorpje Uranda. Ze komen er zelf niet uit. Ik luister aandachtig.

‘Maar was de slager wel of niet verliefd of Teresa? Jij moet het wel weten,’ zegt ze tegen mij.

Met mijn rechterhand aai ik Ambar.

‘Volgens mij wel,’ zeg ik, ‘maar ik weet het niet zeker’.

Ze lachen.

Ik bloos.

Halte Schouwburg


Sinds ik terug ben uit Afrika, durf ik niet meer te fietsen. Buiten vriest het. Ik kan uitglijden. De wind penetreert mijn jas als een ijsmes. Terwijl ik overdag voorzichtig daaraan wen, neem ik ’s avonds het openbaar vervoer. Dat dient ook om langzaam van mijn verslaving aan de openbaar vervoer van Afrika af te kicken. De volgepropte busjes waarin iedereen zat op te letten wanneer ik moest uitstappen en mij beleefd daarop attendeerde. De busjes waarin iedereen met iedereen een praatje hield, elkaar groette met een “C’a va? How are you?, en het beste wenste voor mijn familie als ze uitstapten.

De bussen en de trams hier hebben brede stoelen. Mijn hele kont past erop en er blijft zelfs wat over aan beide kanten. Ik hoef niet eens mijn medereiziger met mijn arm aan te raken. Ik kijk om me heen, op zoek naar oogcontact, een glimlach, een “hoe gaat het?’ Maar iedereen kijkt recht voor zich. Hoe zal ik weten wanneer ik moet uitstappen?

Een ijzeren stem kondigt de volgende halte aan. Zal dit mijn halte zijn? De ogen van de vrouw aan de andere kant staren in het niets, niet zo uitnodigend om het haar te vragen. Neonletters rijden van rechts naar links over een zwart scherm. Ik lees ‘Schouwburg”, dat we daar om 20:01 minuten aankomen. “Halte Schouwburg”, zegt de vrouwelijke robot precies twee seconden voordat we bij de halte aankomen. En ik kijk naar links door het raam en inderdaad: daar is de Schouwburg.

Hoe zou het kunnen dat de robot precies weet wanneer wij bij de halte zijn? De stem kan niet na een vast aantal minuten de naam van de volgende halte omroepen, want soms duurt het langer door de stoplicht of wegwerkzaamheden. Of drukt de bestuurder misschien op een knopje, net twee seconden voor de halte zodat de stem van de robot aanspringt? Of misschien is er een sensor in de tram die in connectie staat met een sensor in de Schouwburg en als we er langs rijden, dan voelen de sensors elkaar als de harten van twee geliefde die dichterbij komen en dan springt de robotachtige stem gelijk aan. Wat is er bedacht zodat we elkaar niets hoeven te vragen?

Ik zal het straks aan de bestuurder vragen. Hij weet vast wel hoe het systeem werkt. De haltes schuiven voorbij en ik zie ineens mijn halte verschijnen op de elektronische scherm. Twee seconden later roept de stem de naam om. Ik loop al richting de bestuurder om mijn vraag te stellen. Een glasdeur scheidt hem van mij. Ik klop op het glas, hij hoort me niet. Ik klop en zeg: ‘meneer, meneer. Ik wil iets vragen’. Hij hoort me niet. De deuren gaan bijna dicht.

Ik stap uit.