20090607

Halte Schouwburg


Sinds ik terug ben uit Afrika, durf ik niet meer te fietsen. Buiten vriest het. Ik kan uitglijden. De wind penetreert mijn jas als een ijsmes. Terwijl ik overdag voorzichtig daaraan wen, neem ik ’s avonds het openbaar vervoer. Dat dient ook om langzaam van mijn verslaving aan de openbaar vervoer van Afrika af te kicken. De volgepropte busjes waarin iedereen zat op te letten wanneer ik moest uitstappen en mij beleefd daarop attendeerde. De busjes waarin iedereen met iedereen een praatje hield, elkaar groette met een “C’a va? How are you?, en het beste wenste voor mijn familie als ze uitstapten.

De bussen en de trams hier hebben brede stoelen. Mijn hele kont past erop en er blijft zelfs wat over aan beide kanten. Ik hoef niet eens mijn medereiziger met mijn arm aan te raken. Ik kijk om me heen, op zoek naar oogcontact, een glimlach, een “hoe gaat het?’ Maar iedereen kijkt recht voor zich. Hoe zal ik weten wanneer ik moet uitstappen?

Een ijzeren stem kondigt de volgende halte aan. Zal dit mijn halte zijn? De ogen van de vrouw aan de andere kant staren in het niets, niet zo uitnodigend om het haar te vragen. Neonletters rijden van rechts naar links over een zwart scherm. Ik lees ‘Schouwburg”, dat we daar om 20:01 minuten aankomen. “Halte Schouwburg”, zegt de vrouwelijke robot precies twee seconden voordat we bij de halte aankomen. En ik kijk naar links door het raam en inderdaad: daar is de Schouwburg.

Hoe zou het kunnen dat de robot precies weet wanneer wij bij de halte zijn? De stem kan niet na een vast aantal minuten de naam van de volgende halte omroepen, want soms duurt het langer door de stoplicht of wegwerkzaamheden. Of drukt de bestuurder misschien op een knopje, net twee seconden voor de halte zodat de stem van de robot aanspringt? Of misschien is er een sensor in de tram die in connectie staat met een sensor in de Schouwburg en als we er langs rijden, dan voelen de sensors elkaar als de harten van twee geliefde die dichterbij komen en dan springt de robotachtige stem gelijk aan. Wat is er bedacht zodat we elkaar niets hoeven te vragen?

Ik zal het straks aan de bestuurder vragen. Hij weet vast wel hoe het systeem werkt. De haltes schuiven voorbij en ik zie ineens mijn halte verschijnen op de elektronische scherm. Twee seconden later roept de stem de naam om. Ik loop al richting de bestuurder om mijn vraag te stellen. Een glasdeur scheidt hem van mij. Ik klop op het glas, hij hoort me niet. Ik klop en zeg: ‘meneer, meneer. Ik wil iets vragen’. Hij hoort me niet. De deuren gaan bijna dicht.

Ik stap uit.